WACHTEN

José Vandenbroucke wacht nooit, José Vandenbroucke komt altijd te laat.

Ik wacht nooit. Ik kom altijd te laat. Driemaal daags voor de maaltijd met mijn vrouw. Elke avond als het terug te laat wordt voor ik alles gedaan heb wat ik wou doen. Elke morgen wanneer ik ontwaak en het weer eens te laat is voor het ontmoeten van mijn geliefde eenzaamheid, stilte, duisternis. Het verkeer is dan reeds terug in de straat, de mensen met hun auto’s, hun lawaai en hun drukte. Ik heb al genoeg aan die in mijn eigen hoofd. En al dat licht. Ik ben lichtschuw. Niet schuw van het daglicht, maar wel van het licht dat de avond en de nacht en het zicht op de sterren verstoort. Enfin: ik kom overal te laat.

Maar nu zaten we samen te wachten, zij en hij en ik. En het was, zoals vaak in december, zelfs ‘s namiddags zo duister dat het licht aan moest. Anders zouden we niet zien wat we deden. En we deden veel: we leefden, we creëerden, we ploeterden jubelend door de inspiraties die ons in de schoot vielen, net zoals de potloden, de stiften, de acrylverf, de ecoline, de lijm en de papiertjes die 

ons ook in de handen gekomen waren. Maar nu zaten we even te wachten. Bij een Ricard en een Côte d’Orchocolaatje. Een taxi zou hem komen afhalen, straks. We begonnen na elke ateliersessie meer dan op tijd met dat wachten op de taxi. Taxi Godot? Omdat ‘wachten’ zo noodzakelijk is voor of na het creëren. Wie te snel loopt wordt nooit door de engel der inspiratie, de goddelijke mania, ingehaald. Ooit wachtte ik bij Gent Dampoort op een bus naar Lochristi om daar de uitvaartplechtigheid van een te vroeg gestorven vriend bij te wonen. Terwijl ik daar stond kwam een gedicht voorbij gewandeld. Het had mooie lange benen, twee helder witte vleugels en een melancholische blik. Het keek me aan en ik schreef het op voor het terug wegvloog. Het was begin november. Ik moest nog wachten tot Poëziedag van het jaar daarop voor mijn gedicht kon leven. Het is heerlijk wachten aan een tafel vol gedichten in een min of meer definitieve vorm. Al kan het wachten op een gelegenheid tot publiceren of publieke voordracht erg lastig zijn. Vooral sinds corona zoveel cultureel leven op pauzestand geforceerd heeft. Ik ontplof bijna van wachten. En ik durf geen datum verwachten, voor wanneer de angst die sindsdien in onze samenleving gekomen is er terug uit zal zijn. Wachten op het ultiem vaccin, op Godot?

Maar we zaten lekker samen, het werk voorlopig gedaan en den drank voor onze neus. Denk maar niet dat wij zuipers zijn die ook een beetje kunst maken! Wij zijn kunstenaars die enkel graag enen drinken na het zoveelste voorlopig resultaat, het zoveelste op papier brengen van het onzegbare, het weergaloze, het niet noodzakelijke. Het verzamelen, verbreken, en vertellen. Hij zei: ‘’Wachten’ is een woord. Een wacht-woord. Bijvoorbeeld: JA.’ Hij zegt soms rare dingen. Dingen die perspectieven bieden, zoals dat woord ‘JA’, zoals elk woord, elke potloodlijn of verfstreep, elke trillende snaar. Elke striptease van onze ziel. We nipten nog maar eens aan onze Ricard.

Zij zei dat ‘wachten’ lastig kan zijn als het zich vult met verwachten. Bijvoorbeeld verwachten dat corona weg is en wij terug kunnen exposeren en op podia gaan staan, en ons goesting doen. Een mooie dame keek me onlangs van achter haar super-hygiënisch puntvormig wit mondmasker zo zacht en indringend als een engel des liefdes aan en zei hoe ze er naar uitzag terug te mogen omhelzen. Daar verlang ik ook naar. Dat verandert het wachten. Omdat ik niet weet wanneer dat zal zijn, dat niet langer moeten wachten, neem ik dan toch maar opnieuw een blad papier en zet er iets op. Zij, mijn levensgezellin, zegt dan: ‘Wanneer ga jij nu eindelijk eens opruimen? Al die rotzooi altijd!’

Toen zijn taxi er om 15:45u was in plaats van zoals afgesproken om 16u, vroegen we de taxichauffeur nog zolang te wachten ‘omdat we nog bezig waren’. Met wachten. De taxichauffeur zette zich relaxed achter zijn stuur te wachten. Met open venster. Die heerlijke laatherfstlucht. Gelukkig zijn, geen stress meer aan mijn lijf.

Ik vind dat ‘wachten’ een dagelijkse discipline moet zijn. Vaak hou ik de kassiersters in de supermarkt bezig met oranje of gele, zelden roze of bleekblauwe, vlinderwoorden over bijvoorbeeld hun mooie ogen of haar, hun met henna beschilderde handen, met witte vragen over hoelang hun werkbeurt nog duurt, en of ze hun werk graag doen. Nu met daarbij al die regels en maskers. Niet dat ik zolang op hen zal wachten. Gelukkig willen zij dat ook niet. Everybody happy. Vaak laat ik dan bij het doorgaan mijn koopwaar verstrooid naast de kassa staan, of mijn betaalkaart in ‘het bakje’. De kassierster moet me dan naroepen: ‘Meneer, je vergeet iets!’ Ik dan terug, etc., verwarring, verstoring, de kleine dagelijkse chaos. Al die momenten vol poëzie. De anderen moeten ondertussen wachten.

‘Wachten’ heeft niet voor iedereen dezelfde betekenis zegt zij, mijn vrouw. Dat driemaal daags moeten roepen: ‘Het eten is klaar’ en dan maar wachten, werkt haar danig op de heupen. Ze verwacht dat ik het ooit beter doe. Wachten de jonge kinderen in de crèche op de komst van hun vader of moeder? Wachten ze later op school tot ze terug mogen gaan spelen en ravotten? Wachten partners op elkaars thuiskomst ‘s avonds of na een langere afwezigheid? Op wat wachten de eenzame bejaarden in hun ge-lock’down’de kamer in die grote stapelhuizen vol goede verzorging en met burn-out bedreigd personeel? Op die kinderen en kleinkinderen die niet meer mogen of willen komen? Wacht de manager in zijn bureau op een aanbieding van elders waar hij nog meer kan verdienen? Wacht de viroloog op de TV-camera’s? Wachten de mensen na hun werkdag op nieuw nieuws dat beter is dan het vorige? Op G6 en dat nieuw en krachtiger computerprogramma en dat groter scherm met die zoveel meer levensechte kleuren? Op eindelijk die airco en die permissie om opnieuw op reis te mogen gaan naar luilekkerland? Of op uw lief dat straks komt, om eens lekker ongestoord samen te kunnen doen wat je allebei droomde?

Waar wacht ik op? Op het moment dat iemand dit leest. Dat mijn verhaal begint te leven in de geest van de lezer, de verwachter. Corona heeft onze maatschappij zwanger gemaakt. Zwanger van eenzaamheid en onzekerheid. Zwanger van broosheid. Zwanger van het beangstigend besef dat het altijd zomaar gedaan kan zijn, pief-poef-paf, gij zijt af! Maar ook zwanger van grenzeloosheid: niet enkel het besmettingsgevaar is overal, maar ook de hoop. De hoop is grenzeloos. Ik wacht tot we terug kunnen herbeginnen. Dit is geen wachten op Godot. Dit is wachten tot we terug mogen samenkomen en ongedwongen zijn. Ik wou dat ik wist wanneer. Met dit ‘verlangen’ vul ik het wachten.

José Vandenbroucke