Mei-Blues
Nu de vrijheid lonkt heeft José Vandenbroucke meer vragen dan antwoorden.
Als jullie dit lezen zal het geen mei meer zijn, en ik misschien wat doenbaarder. Hoop doet leven.
“Que faut-il faire?” dit le Petit Prince.
“Il faut être très patient”, répondit le renard. “Tu t’assoiras d’abord un peu loin de moi, comme ça, dans l’herbe. Je te regarderai du coin de l’oeil et tu ne diras rien. Le langage est source de malentendus. Mais chaque jour, tu pourras t’asseoir un peu plus près.”
(Uit Le Petit Prince, A. de Saint-Exupéry)
Op straat vraagt men om de vijf voeten of ik reeds gevaccineerd ben. Wat zal ik zeggen? De waarheid of iets anders? Liever hou ik mijn mond of blaf dat ik zot ben en dat ik wil met rust gelaten worden. Ik heb me laten vaccineren. Vergeef het me. Ik kon niet anders. Ik moest kiezen: doen of niet doen! Al kon ik uit de tsunami van dagelijkse info het koren niet scheiden van het kaf, dat sinds dertien maart verleden jaar minder dan ooit. Vraag me dus niet of ik gevaccineerd ben, maar hoe ik me voel. Zie me graag, gevaccineerd of niet. Godverdomme!
Prietpraat
Stopt het permafrost aan de noordpool nu met smelten, worden de bossen niet langer gekapt, smijt men nu geen bommen meer op Aleppo, krijgt een kind dat eigenlijk zou moeten op de schoolbanken zitten, voor zijn dagelijkse arbeid in de coltanmijnen in Congo, om er onze smartphones waarop we dat allemaal kunnen zien, te maken, nu eindelijk een deftig loon en optimale werkomstandigheden? Dragen ze daar mondmaskers? Of lezen ze straks bij ons op school de prietpraat van Konstatinos Plevris die er wegens antisemisme in Griekenland uitvloog, terwijl zijn gedachtengoed door Gouden Dageraad politiek wordt gepraktizeerd en ik bij ons ergens een tv niet kon vermijden, en in multicolors zag hoe voorspeld wordt dat bij de volgende verkiezingen Het Vlaams Belang de grootste partij in Vlaanderen zal zijn? Gaan al de gepensioneerden die bij de Bond Moyson verzekerd zijn nu voor dat Blok stemmen? Roepen ze terug van op de heropende terrassen dat langdurig zieken profiteurs zijn, terwijl die ziekengeld-trekkers hetzelfde zeggen over wie werkloosheidsvergoeding ontvangt? Al da’je zegt zi’je zelve? Moeten de Walen ons komen helpen? Of Biden, of Poetin? Of de Vrije markt met zijn virtuele strijdkrachten? Of de kunstenaars?
Vliegen we straks, als we terug mogen circuleren, elkaar in het haar omdat de ene twee jaar lang doodsbenauwd was, de andere voorzichtig, en nog anderen deden alsof covid betrappen en eraan doodgaan een kwestie van bad luck is? Zoals vermoord worden op een parking bij volle maan omdat je een mooi vrouwenlichaam hebt? Sinds dertien maart verleden jaar heeft iedereen zijn gelijk. Zowel de virologen op tv als die dolgedraaide militair die zei dat hij ze zou kapotmaken, ook op tv. Zowel de familie van het slachtoffer als de sociologen die zeggen dat de moordenaar zelf het slachtoffer is van zijn persoonlijke sociale omstandigheden. Zowel de waarheid van de guillotine als die van de biechtstoel.
Gaan we de bejaarden die te lang leven blijven ophokken in verzorgingstehuizen ook als bezoek daar maandenlang kan verboden worden? En blijven we op een verlengd weekend naar de Machu Picchu vliegen als we er eens uit willen? Gaan we blijven dierlijk voedsel eten ook al kan het zonder? Of ons met onze stinkauto in files naar het fitnesscentrum haasten om daar te bekomen van de dagelijkse stress en drukte? Van al het dagelijks gelul!
Gaan we elkaar straks bij een hopelijk terugkomende Resto Ratatouille nog herkennen, na al die tijd, en elkaar dan voorzichtig vragen of omhelzen terug mag, ja of nee? Gaan we kletsen over futiliteiten om te vermijden te moeten zeggen dat we het allemaal minder dan ooit weten? Dat we serieus de grond van onder ons voeten werden weggehaald. Dat we allemaal bang zijn om ooit dood te moeten gaan? Dat we niet weten wat we morgen mogen verwachten en we bij de derde lockdown reeds waren vergeten hoe de regels tijdens de tweede waren, laat staat tijdens de eerste? Dat we bij het nieuwe voetbalseizoen terug overal de Belgische driekleur zullen zien, terwijl er met één mei ieder jaar minder rode vlaggen aan de gevels hangen en op elf juli steeds meer Leeuwenvlaggen? Is er geen werkvolk meer? Of zijn we allen aandeelhouders geworden? Mijn bankier zegt dat tweehonderd euro genoeg is om mee te spelen. En dat ook hij werknemers zal ontslaan, niet omdat er geen winst meer is, maar omdat de aandeelhouders klagen dat de winst minder dan beloofd gegroeid is. Mijn bankier is een heel mooie vrouw die zegt dat ik niets begrijp van economie en dat ze mij wel zal helpen. Gefrustreerd ga ik dan terug naar huis. Niet wetend wat ze gezegd heeft maar nog vol beelden van haar felle sensuele blik. Misschien kent ook zij, net als de jongeren, het ‘Bella Ciao’ van de Italiaanse partizanen nu nog enkel van idiote bankovervallers die het zingen in La Casa de Papel op Netflix, terwijl ze als ergerlijke dwazen staan rond te springen? Kan het leven nog infantieler en beschamender?
Verwondering
Kan er gevaccineerd worden tegen de implosie van de waarheid? Moeten we vergeten dat we stervelingen zijn? Is er anders geen leven meer mogelijk? Moet alles leuk en ‘doen alsof’? Heeft de liefde dan nog zin? Zonder dood en zonder niets? Met uitsluiting van alles wat we niet kunnen beheersen en begrijpen? Durven we dan echt niet meer zingen van hoop en angst? Van verwondering om alles om ons heen?
Ik weet het: ik ben aan het zagen. Het is mijn dagje niet. Ik heb al die tijd gehoopt dat we terug zouden mogen frequenteren, bij de Unie, op café, in de concertzaal, bij elkaar thuis. Het begint er dag na dag op te lijken dat we, voorlopig nog even toch, verder kunnen met het leven op deze planeet, met die vijf miljard mensen meer dan in 1950. En voor wie het kan betalen over enkele decennia toeristische reizen in de ruimte. Net nu lijkt het alsof ik meer dan ooit in quarantaine wil gaan. Mij opsluiten in mijn kot met aan de deur een bordje met ‘Hier woont een zot. Laat me met rust of ik maak je kapot!’
Of zal ik je zoals in het verhaal van de vos en de Kleine Prins regelmatig opzoeken, om dag na dag onze stoelen wat dichter bij elkaar te schuiven? Misschien kunnen we elkaar zo wat beter begrijpen? Ik ben verre van een kuddebeest, maar als we elkaar willen liefhebben zullen we elkaar minstens moeten proberen te leren kennen. En zonder dat ‘kennen’, die perceptie van het bestaan, ben ik weinig meer dan een vehikel voor de genen die zich willen voortplanten, als een virus dat consumeert en verteert. De mens die gaat en zich vermenigvuldigt, en verkavelt en bouwt. Ik wil meer. Succes lijkt mij niet verzekerd. Maar als ik niet probeer ga ik ten onder. Bella ciao, bella ciao, bella ciao ciao ciao.
José Vandenbroucke