Baksteen op de maag
Pascal De Decker over het onrechtvaardige Vlaamse woonbeleid.
Er heerst al jaren een wooncrisis in Vlaanderen. Aan de onderkant van de samenleving wonen mensen vaak in erbarmelijke omstandigheden. Maar afgaande op de voorbije politieke campagne is er geen probleem – of het is dat de gemiddelde middenklasser zich geen koopwoning meer zou kunnen veroorloven. Hoog tijd voor een goed gesprek over een van de belangrijkste dingen in een mensenleven: een plek om te wonen.
Socioloog en ruimtelijk planner Pascal De Decker boog zich zijn hele loopbaan over het Vlaamse woonbeleid. Eind vorig jaar ging hij op emeritaat. Zijn rol als public servant en verdediger van een woonbeleid op maat van iedereen zet hij echter met verve verder. Maar beginnen doen we met dé vraag der vragen.
Zijn huizen onbetaalbaar geworden?
Pascal: “Je moet een onderscheid maken tussen de prijs die voor een woning wordt betaald, dat is wat je in de krant leest, en de betaalbaarheid ervan, dat lees je in de rapporten van het Steunpunt Wonen. De prijzen zijn de voorbije jaren erg gestegen. Dat komt door de lage intresten waardoor je meer kan lenen voor eenzelfde afbetalingslast. Ook de inkomens zijn gestegen. En niet onbelangrijk is dat een aanzienlijk deel van het geld dat mensen op tafel leggen van de ouders of grootouders komt. Door onder andere deze factoren kunnen mensen meer geld besteden zonder dat dit effect heeft op hun maandelijkse aflossing.
Heel veel mensen kunnen dus nog steeds perfect een huis kopen. Ondanks de hoge prijzen is het aandeel eigenaars dan ook niet gezakt. Wel is het voor mensen onderaan de inkomensladder veel moeilijker geworden om eigenaar te worden dan vroeger.
Die hoge prijzen zijn er omdat er in de samenleving zo veel geld circuleert. Daarmee kopen mensen niet alleen een eigen huis, maar ook een tweede om te verhuren als studentenkot of als vakantieverblijf. Er zijn meer dan 400.000 woningen waar niemand gedomicilieerd is. Veel ervan staan het grootste deel van het jaar leeg. Dus er is eigenlijk een gigantisch overschot aan woningen en toch zijn de prijzen gestegen. Eerder dan een aanbodprobleem is er een verdelingsprobleem.”
“De markt gaat nooit betaalbare woningen kunnen voorzien voor mensen met een laag inkomen. Alles wat in een huis zit, vanaf de grond tot de schroef die in een kast zit, wordt gemaakt door bedrijven die winst moeten maken. Daardoor is wonen altijd ‘duur’. Het is een illusie dat iemand met een laag inkomen kwaliteitsvol kan wonen zonder solidariteit of overheidssteun. Daar komt het op neer.”
Toch heeft de overheid altijd eigenaarschap aangemoedigd?
“We zijn een liberaal land. Eigendom is altijd belangrijk geweest. Eigenaarschap was ook een vorm van disciplinering. Als een arbeider twintig jaar lang zijn huis moet afbetalen, gaat die niet staken of zijn geld verbrassen op café. Liberale en conservatieve krachten vonden elkaar in het ondersteunen van eigenaarschap. Er was dan ook een brede consensus over het model: inzetten op privaat eigendom, van de private huurmarkt blijven we af en we bouwen een klein beetje sociale woningen voor de echte ‘sukkelaars’. Tot op vandaag is dit het dominante denken.”
“In Les Trente Glorieuses, de gouden jaren tussen de tweede wereldoorlog en de oliecrisis in 1973, zijn heel veel mensen eigenaar geworden. Het vooruitgangsoptimisme speelde ook op de woningmarkt. De grond- en bijgevolg huizenprijzen waren laag. De banken zorgden voor leningen met een vaste afbetaling, terwijl mensen door de koppeling van de lonen aan de index steeds meer verdienden en er dus weinig afbetalingsproblemen waren. Dat waren kritische succesfactoren waarom wij zoveel eigenaars hebben. Er hing ook een maatschappelijke normering aan vast. Eigenaar zijn betekende voor jezelf kunnen zorgen. Iemand in een sociale woning is iemand die zichzelf niet kan behelpen.
Ik ben op zich niet tegen een eigen woning. In dit land is het verstandig om op een bepaald moment eigenaar te worden. Het probleem is de obsessie met dat eigen huis én tegelijk het ontbreken van alternatieven.”
Dan hebben we het over huurwoningen. Is er daar voldoende aanbod?
“We kunnen daar eigenlijk geen uitspraken over doen omdat we de dynamiek op die markt te weinig kennen. Het is minder een probleem van aanbod denk ik, wel van kwaliteit en type dat wordt aangeboden. Met de nieuwe huurappartementen mikken projectontwikkelaars op de bovenste helft van de inkomens. De rest zijn vaak oude woningen, in slechte staat, of herenhuizen die worden opgesplitst in veel te kleine appartementen, of nog erger. Je leest in de krant wel over de 25-jarige die geen huis kan betalen maar niets over de miserie op de private huurmarkt, terwijl daar de grootste woonnoden zitten, van huisjesmelkerij tot discriminatie.”
Is deze huurmarkt dan niet streng gereglementeerd?
“Er zijn regels, maar het probleem is dat de huurder klacht moet indienen. Men gaat ervan uit dat die sterk genoeg is om zijn rechten af te dwingen, maar de macht van de huurder is niet gelijk aan die van de verhuurder natuurlijk. Als je klacht indient vlieg je misschien uit je woning, of moet je meer betalen eens iets hersteld is. Het afdwingen van woonkwaliteit zou collectief moeten gebeuren. Maar als je dat systematisch gaat doen, zou je wel eens de facto tot krapte kunnen komen omdat te veel panden niet voldoen. Want die private huurmarkt, met vaak slecht gelegen, onaangepaste en ongezonde woningen zorgt wel voor betaalbare woningen. Dat is de knettergekke situatie. Aan de onderkant is er druk op betaalbare slechte huurwoningen terwijl aan de bovenkant heel veel eigendom leegstaat of ondergebruikt is.”
Je zou mensen bijna moeten verplichten om hun leegstaand tweede verblijf te verhuren?
“Ja. Maar dat gaat men niet doen hé. Feit is dat er een gigantisch inefficiënt woonruimtegebruik is. Een verstandig beleid zou moeten gericht zijn op doorstroming naar aangepaste woonplekken. Het onze is gericht op vastheid. Terwijl, mensen en gezinnen veranderen. Als alleenstaande is je woonnood anders dan als gezin. Heel veel mensen op hoge leeftijd wonen in te grote woningen. 40% van de woningen van 60-plussers zijn onaangepast om als oudere in te leven. Plus slecht gelegen, op plekken waar er geen voorzieningen zijn, door onze ruimtelijke wanordening. Intussen is het beleid gericht op zo lang mogelijk in eigen huis blijven wonen. Waarom bouwt men geen aangepaste woningen voor al die ouderen? Zo komen die huizen weer vrij voor anderen.”
Waar staan we wat betreft de sociale huurmarkt?
“Er staan 170 à 180.000 mensen op de wachtlijst voor een sociale woning. Theoretisch zouden minstens 250.000 gezinnen er recht op hebben. Sommigen van hen staan op een wachtlijst, anderen niet. Het is een klassiek verschijnsel dat niet iedereen zijn rechten opneemt, of de weg vindt naar een wachtlijst. Vaak hebben mensen andere dingen aan hun hoofd dan zich te gaan inschrijven.”
“Dat er dus te weinig zijn, daar is consensus over. Maar in de verkiezingscampagne zijn er veel breekpunten geformuleerd, en sociaal wonen was daar niet bij. In de postelectorale interviews lijken de wachtlijsten voor sociale woningen zelfs verdwenen. De reputatie ervan is dan ook heel slecht, onterecht. Tegenstanders vergroten elke rel uit om sociale huisvesting zwart te maken. Denk aan een sociale huurder met een bezit in het buitenland. Een terechte bekommernis, maar dat gaat over een cijfer na de komma, maar men maakt daar dan een grove veralgemening van. Er is dus al zo lang antireclame voor gemaakt, niet in het minst door de politiek zelf. Dan ga je niet naar de kiezer stappen en zeggen ‘we gaan nieuwe sociale woningen bouwen, en wel naast jouw huis’.”
Jaren geleden waarschuwde u al dat sociale huisvesting de facto armenhuisvesting dreigde te worden?
“Het sociaal woningbeleid is het management van de schaarste. Er zijn te weinig woningen voor een te grote vraag. Dan ga je prutsen aan de toegangs- en doorstromingsregels. Om recht te hebben op een sociale woning had je tot de jaren zestig enkel een bewijs van goed gedrag en zeden nodig. Later kwamen daar inkomensvoorwaarden bij. Vroeger kon je ook onbeperkt in je sociale woning blijven wonen. Je huur steeg mee met je inkomen. Nu moet je er na negen jaar uit als je te veel verdient. Zo verdwenen doorheen de tijd de betere inkomens. Tegelijk laten externe processen zich in de sociale huisvesting voelen. Door het gebrek aan bedden in de psychiatrie of de doorstroming vanuit de jeugdbescherming of de gevangenis komen veel van die mensen er finaal terecht. Op die manier is het een sector geworden van mensen met een laag inkomen en vaak andere, daarmee verbonden problematieken zoals langdurige ziekte of psychische kwetsbaarheid.”
Het is een illusie dat iemand met een laag inkomen kwaliteitsvol kan wonen zonder solidariteit of overheidssteun. Daar komt het op neer.
Tegelijk sluiten steeds strengere criteria steeds meer mensen uit?
“Vroeger zorgde sociale huisvesting voor integratie. Vandaag zijn veel criteria uitsluitend. Als je de taal niet kent, of geen werk zoekt, of geen vijf jaar in de gemeente hebt gewoond, dan kom je er niet in. Als ik een psychose doormaak en ze steken mij in de psychiatrie in Evergem, dan kan ik op korte termijn niet terecht in de sociale huisvesting in Gent. Dat is uitsluiting. Terwijl beleidsmakers zeggen dat de sociale woningen moeten worden voorbehouden voor zij die ze écht nodig hebben, maken nét zij geen kans meer.”
Hoe keren we het tekort aan sociale woningen?
“Op korte termijn zie ik geen tegenkracht. Integendeel, er is een discours om af te pakken van armen, om armen armer te maken. Terwijl er zo veel opportuniteiten zijn om er een positief verhaal van te maken. Door iemand een sociale woning te geven, pak je iemand anders niets af hé. Integendeel, je helpt een pak mensen. Sociaal wonen is investeren in de toekomst van mensen.
Als je sociale woningen bouwt is dat ook goed voor de bouwsector. Ik begrijp dus echt niet dat er niet meer op wordt ingezet. Een beleid pro sociaal wonen, is ook geen beleid tégen eigen woonbezit. Het is gewoon erkennen dat de markt haar grenzen heeft en dat je dus als overheid je verantwoordelijkheid moet nemen als je vindt dat het grondrecht op wonen voor iedereen geldt. Dat kan het stimuleren zijn van coöperatief wonen, het reguleren van de private huursector, of het bouwen van sociale woningen. Maar in ieder geval iets wat meer substantieel is dan wat nu gebeurt.”
“Het probleem is, er is ook geen verhaal. Wonen gaat over meer dan de kwaliteit en de prijs van een huis. Het gaat over een huis als een plek waar je je kan terugtrekken, je veilig kan voelen, van waaruit je naar school gaat, naar je werk, naar de dokter. Aan woonbeleid kan je een beleid koppelen rond ruimtelijke ordening, welzijn, jongeren, groen, …. Van woonmaatschappijen kan je sterke woonontwikkelingsorganisaties maken die in het kader van de Green Deal meewerken aan de renovatie van de ganse woningstock, aan de realisatie van betaalbare en groene woningen, aan stads- en dorpsvernieuwing. Als je dat allemaal slim aanpakt en ook communicatief slim bent, dan kan je daar verkiezingen mee winnen.”